Sla menu over
Thuis in uw branche
  • Publicatiedatum:18-11-2024

Box 3: een samenvatting van het verdere rechtsherstel werkelijk rendement box 3 (2017-2026)

Op 6 juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat de Wet rechtsherstel box 3 (2017-2022) en de Overbruggingswet box 3 (vanaf 2023) nog steeds het verdragsrechtelijke discriminatieverbod en het eigendomsgrondrecht schenden als het forfaitaire rendement van de Wet rechtsherstel box 3/Overbruggingswet box 3 hoger is dan het werkelijke rendement. De Hoge Raad gaf een aantal nadere regels voor de berekening van het werkelijke rendement. In deze samenvatting een overzicht van de stand van zaken vanaf de arresten van de Hoge Raad van 6 juni, 14 juni en 2 augustus 2024.

Informatie over het Rechtsherstel box 3 (2017-2022) tot de arresten van 6 juni 2024 is opgenomen in het de samenvatting Rechtsherstel box 3 (2017-2022) en op de pagina Rechtsherstel box 3 (2017-2022). Informatie over de Overbruggingswet box 3 tot de arresten van 6 juni 2024 is opgenomen in de samenvatting Overbruggingswet box 3 (2023-2026) en op de pagina Overbruggingswet box 3 (2023-2026).

Wet rechtsherstel box 3 en Overbruggingswet box 3 nog steeds discriminerend

De Hoge Raad oordeelde in het Kerstarrest van 24 december 2021 dat het box 3-stelsel vanaf 2017 een inbreuk vormde op het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en de bescherming van eigendomsrecht van artikel 1 EP als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement. In de casus die op 24 december 2021 bij de Hoge Raad voorlag, bood de Hoge Raad rechtsherstel door te heffen over het werkelijke rendement.

De wetgever heeft vervolgens de Wet rechtsherstel box 3 (hierna: Herstelwet) geïntroduceerd. Deze Herstelwet kent een aangepaste berekeningssystematiek met rendementspercentages die het werkelijke rendement zo goed mogelijk moeten benaderen, en een fictieve beleggingsmix. De wet hanteert echter nog steeds forfaitaire rendementspercentages en houdt weliswaar tot op zekere hoogte rekening met de werkelijke samenstelling van het vermogen. Maar de vraag die opkwam is of dat voldoende was. Daarom is de vraag aan de rechter voorgelegd of de Herstelwet niet nog steeds in strijd is met Europees recht.

De Hoge Raad oordeelde op 6 juni,14 juni en 2 augustus 2024 in veertien procedures dat voor alle andere bezittingen dan banktegoeden nog steeds het probleem bestaat dat leidt tot een schending van het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en van het eigendomsrecht van artikel 1 EP. Voor deze bezittingen wordt het forfaitaire rendement namelijk op dezelfde wijze berekend als onder het oude box 3-stelsel. De Hoge Raad oordeelde daarom dat als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement, ook de Herstelwet in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en het eigendomsrecht van artikel 1 EP. Hetzelfde geldt voor de Overbruggingswet 2023 die vanaf 2023 van toepassing is.

Als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement moet naar het oordeel van de Hoge Raad dus rechtsherstel worden verleend. De belastingaanslag moet dan zo ver worden verminderd dat alleen nog belasting in box 3 betaald wordt over het werkelijke rendement.

Let op!

Belastingplichtigen met alleen bank- en spaartegoeden in box 3 hebben ook recht op rechtsherstel op basis van de arresten van de Hoge Raad van 6 juni, 14 juni en 2 augustus 2024. De Belastingdienst houdt het opleggen van de definitieve aanslag voor deze groep belastingplichtigen niet aan. Zie hiervoor en voor de vraag of bezwaar maken nodig is, het bericht Voor spaarders in box 3 gelden de 6 juni-arresten.

Regels Hoge Raad voor vaststelling werkelijk rendement

De Hoge Raad geeft in de arresten een aantal regels voor de bepaling van het werkelijke rendement. De Hoge Raad sluit hiervoor zoveel mogelijk aan bij het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen had bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3. Voor de vaststelling van het werkelijke rendement:

  • moet het werkelijke rendement over het gehele vermogen van een belastingplichtige in box 3 betrokken worden, dat wil zeggen met inbegrip van bank- en spaartegoeden, maar zonder aftrek van het heffingsvrije vermogen;
  • gaat het om het werkelijke rendement op alle vermogensbestanddelen in box 3 die de belastingplichtige in de loop van het jaar heeft gehad, dus niet alleen op de vermogensbestanddelen die de belastingplichtige op 1 januari had;
  • gaat het om het nominale rendement, dus zonder rekening te houden met inflatie;
  • worden niet alleen de rechtstreekse voordelen uit vermogensbestanddelen betrokken (zoals rente, dividend en huur), maar ook de gerealiseerde én ongerealiseerde positieve en negatieve waardeveranderingen;
  • wordt voor de vaststelling van het werkelijke rendement van een woning de waarde van de woning aan het begin en het einde van het jaar bepaald op basis van de WOZ-waarde.
  • wordt geen rekening gehouden met aftrek van kosten, behalve met de aftrek van de werkelijke rente van schulden die tot het vermogen in box 3 horen;
  • wordt geen rekening gehouden met positieve of negatieve rendementen in andere jaren, er is dus geen mogelijkheid van verliesverrekening over de jaargrens heen;

De Hoge Raad geeft aan dat als bij het vaststellen van een belastingaanslag op basis van het werkelijke rendement ook het werkelijke rendement op bezittingen in het buitenland betrokken is, de voorschriften over voorkoming van dubbele belasting van toepassing zijn. De Hoge Raad geeft daarbij ook aanwijzingen over de invulling van bepaalde begrippen (zie r.o. 5.3 in ECLI:NL:HR:2024:704 en ECLI:NL:HR: 2024:705).

Let op!

In zijn conclusie van 6 september 2024 gaat A-G Pauwels, 6 september 2022, 24/00572 en 24/00573, ECLI:NL:PHR:2024:916 in op de vraag op basis van welke WOZ-waarden de vermogenswinst van een tweede woning moet worden bepaald. Daarnaast gaat hij in op de vraag of bij het bepalen van het werkelijke rendement ook rekening moet worden gehouden met enig voordeel vanwege eigen gebruik van een tweede woning. De A-G is van oordeel dat de tekst van Hoge Raad, 14 juni 2024, 23/01736, ECLI:NL:HR:2024:857 er op duidt dat voor de berekening van de vermogenswinst van een tweede woning in het jaar 2019 het gaat om het verschil tussen de WOZ-waarde 2020 en 2019. Feitelijk wordt hiermee de waardemutatie over 2018 vastgesteld. Op de tweede vraag concludeert de A-G dat het voordeel vanwege eigen gebruik zou moeten behoren tot het werkelijke rendement. Met dit voordeel kan echter geen rekening worden gehouden omdat kwantitatieve aanknopingspunten ontbreken om de omvang van het voordeel te bepalen. De A-G geeft expliciet aan dat zijn oordeel niets zegt over de plannen in het Wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3. Of een voordeel vanwege eigen gebruik van een tweede woning in de inkomstenbelasting moet worden betrokken, is een politieke keuze.

 

Nader invulling werkelijke rendement door Ministerie

De staatssecretaris heeft in een Kamerbrief van 18 juli 2024 en in een Kamerbrief van 17 september 2024 een analyse gegeven van de invulling van het begrip werkelijk rendement.

In aanvulling op de invulling van het begrip werkelijk rendement door de Hoge Raad, geeft de staatssecretaris in de Kamerbrief aan:

  • het rendement op vrijgesteld vermogen, zoals bos- en natuurterreinen en landgoederen wordt niet tot het werkelijke rendement gerekend;
  • de meeste bezittingen en schulden in box 3 moeten worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer;
  • als genietingstijdstip wordt uitgegaan van het kasstelsel. Dit betekent dat inkomsten worden geacht te zijn genoten wanneer ze ontvangen zijn;
  • het werkelijke rendement wordt aan partners toegerekend op basis van hun aandeel in de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen;
  • het eigen gebruik van een onroerende zaak is onderdeel van het werkelijke rendement. De hoogte van dit rendement betreft de werkelijke economische huurwaarde van de onroerende zaak. Dat betreft de huurprijs die onder normale omstandigheden bedongen kan worden;
  • voorgesteld wordt om bij aan- en verkoop van woningen gedurende het jaar de waardeontwikkeling op basis van de WOZ-waarde in het jaar, tijdsevenredig te verdelen tussen koper en verkoper. Is de waardeontwikkeling op basis van WOZ-waarde in een jaar bijvoorbeeld € 20.000 en wordt de woning per 1 juli verkocht, dan wordt € 10.000 van de waardeontwikkeling toegerekend aan de verkoper en € 10.000 aan de koper;
  • de schuldendrempel (in 2024 € 3.700) wordt uit praktisch oogpunt bij het bepalen van het werkelijke rendement buiten toepassing gelaten. Dit betekent dat de rente van alle schulden in box 3 het werkelijke rendement verminderen;
  • voorgesteld wordt om het werkelijke rendement op groene beleggingen vrij te stellen op basis van pro rata aan de hand van de situatie op peildatum 1 januari. Is de vrijstelling bijvoorbeeld € 30.000 en heeft de belastingplichtige op 1 januari € 60.000 groene beleggingen, dan is 50% van het werkelijke rendement vrijgesteld.
Let op!

Het oordeel van de Hoge Raad over het begrip werkelijk rendement wijkt, bijvoorbeeld op het punt van aftrek van kosten, af van het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3. Het oordeel van de Hoge Raad moet echter gezien worden in de context van tegenbewijs van het huidige forfaitaire stelsel en staat niet in de weg aan een andere vormgeving van het toekomstige box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement. Zie voor meer informatie over het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 de samenvatting Box 3 vanaf 2027 en de dossierpagina Box 3 vanaf 2027.

Wettelijke tegenbewijsregeling

De staatssecretaris bereidt wetgeving voor om de heffing in box 3 in overeenstemming te brengen met de recente arresten van de Hoge Raad. In deze wetgeving wordt met de daarin opgenomen regels voor het bepalen van het werkelijk rendement een wettelijke tegenbewijsregeling geïntroduceerd. Daar waar de Hoge Raad zich over de bepaling van het werkelijke rendement (nog) niet expliciet heeft uitgesproken wordt het uitgangspunt van de Hoge Raad gevolgd dat zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen had bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3.

Let op!

Het streven is om het wetsvoorstel in het eerste kwartaal 2025 in te dienen bij de Tweede Kamer met beoogde inwerkingtreding 1 juni 2025.

 

Doelgroep wettelijke tegenbewijsregeling

De volgende doelgroepen kunnen straks van de wettelijke bewijsregeling gebruikmaken.

Belastingjaren vanaf 2021
Voor de belastingjaren vanaf 2021 kunnen straks alle belastingplichtigen van de wettelijke tegenbewijsregeling gebruikmaken.

Belastingjaar 2020
Om gebruik te kunnen maken van de wettelijke tegenbewijsregeling moet de belastingplichtige volgens de Kamerbrief voor het belastingjaar 2020 een definitieve aanslag hebben die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond (of nog opgelegd moest worden). Als de aanslag 2020 ondertussen wel onherroepelijk vast is komen staan of nog onherroepelijk vast komt te staan, moet de belastingplichtige binnen de vijfjaarstermijn een verzoek om ambtshalve vermindering hebben gedaan of nog doen. Voor het belastingjaar 2020 is dat nog mogelijk tot eind 2025.

Belastingjaar 2019
Om gebruik te kunnen maken van de wettelijke tegenbewijsregeling moet de belastingplichtige volgens de Kamerbrief voor het belastingjaar 2019 een definitieve aanslag hebben die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond (of nog opgelegd moest worden). Als de aanslag 2019 ondertussen wel onherroepelijk vast is komen staan of nog onherroepelijk vast komt te staan, moet de belastingplichtige binnen de vijfjaarstermijn een verzoek om ambtshalve vermindering hebben gedaan of nog doen. Voor het belastingjaar 2019 is dat nog mogelijk tot eind 2024.

Belastingjaar 2018
Om gebruik te kunnen maken van de wettelijke tegenbewijsregeling moet de belastingplichtige volgens de Kamerbrief voor het belastingjaar 2018 een definitieve aanslag hebben die of meeliep in de massaal bezwaarprocedure of ontvangen is ná het kerstarrest. Daarnaast moet de belastingplichtige binnen de vijfjaarstermijn, dus uiterlijk 31 december 2023, een verzoek om ambtshalve vermindering hebben gedaan.

Let op!

In een Kamerbrief van 17 september 2024 wordt voor het belastingjaar 2019 en 2020 de datum van 21 december 2021 in plaats van 24 december 2021 genoemd. Vermoedelijk betreft dit een typefout. Op de website van de Belastingdienst wordt in ieder geval uitgegaan van 24 december 2021.

Belastingjaar 2017
Om gebruik te kunnen maken van de wettelijke tegenbewijsregeling moet de belastingplichtige volgens de Kamerbrief voor het belastingjaar 2017 een definitieve aanslag hebben die of meeliep in de massaal bezwaarprocedure of ontvangen is ná het kerstarrest. Daarnaast moet de belastingplichtige binnen de vijfjaarstermijn, dus uiterlijk 31 december 2022, een verzoek om ambtshalve vermindering hebben gedaan.

Openstaande vragen aanvullend rechtsherstel

De staatssecretaris geeft aan in de Kamerbrief van 17 september 2024 aan dat de definitie van het werkelijk rendement nu is ingevuld. De koepel- en belangenorganisaties hebben eerder al een overzicht van gesignaleerde openstaande vragen gepubliceerd. Of met de Kamerbrief van 17 september 2024 inderdaad alle door de koepel- en belangenorganisaties gestelde vragen en eventueel andere vragen beantwoord zijn, zal waarschijnlijk pas duidelijk worden bij bekendmaking van het wetsvoorstel.

Drie berekeningen voor de Herstelwet box 3 (2017-2022)

Door de arresten van 6 en 14 juni 2024 en 2 augustus 2024 heeft een belastingplichtige voor de jaren 2017 tot en met 2022 te maken met drie berekeningen: het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet, het forfaitaire rendement van de Herstelwet en het werkelijke rendement volgens de voorgestelde wettelijke tegenbewijsregeling..

De box 3-heffing wordt als volgt vastgesteld:

  • Is het forfaitaire rendement van de Herstelwet lager dan het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet? Dan wordt de box 3-heffing berekend op basis van het forfaitair rendement van de Herstelwet.
  • Is het forfaitaire rendement van de Herstelwet hoger dan het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet? Dan wordt de box 3-heffing berekend op basis van het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet.
  • Is het werkelijke rendement lager dan het aldus vastgestelde forfaitaire rendement? Dan wordt de box 3-heffing berekend op basis van het werkelijke rendement.
Let op!

Houd er rekening mee dat het aan de belastingplichtige is om aan de hand van feiten te laten zien dat zijn werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement.

Twee berekeningen voor de Overbruggingswet box 3 (2023-2026)

Voor de Overbruggingswet box 3 heeft de belastingplichtige vanaf 2023 te maken met twee berekeningen: het forfaitaire rendement van de Overbruggingswet en het werkelijke rendement volgens de wettelijke tegenbewijsregeling. Is het werkelijke rendement lager dan het forfaitaire rendement? Dan wordt de box 3-heffing berekend op basis van het werkelijke rendement.

Let op!

De Hoge Raad vindt het niet relevant hoe groot het verschil tussen het forfaitaire rendement en het werkelijke rendement is. De Hoge Raad beperkt de mogelijkheid voor rechtsherstel dus niet tot significante verschillen, maar staat rechtsherstel toe voor elke minimaal verschil.

In principe geen rentevergoeding bij rechtsherstel

De Hoge Raad heeft ook antwoord gegeven op de vraag of een belastingplichtige recht heeft op rentevergoeding als zijn aanslag IB is verlaagd omdat hij rechtsherstel heeft gekregen. De wet biedt geen mogelijkheid tot vergoeding van een dergelijke rente. Dat is in beginsel niet in strijd met het EVRM, aldus de Hoge Raad. Dit kan alleen anders zijn als bij berekening van de wettelijke rente over de belastingvermindering, deze wettelijke rente hoger is dan de belastingvermindering zelf.

Hoe nu verder?

De Belastingdienst houdt het opleggen van definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2022 en 2023 aan als daarin box 3-inkomen is opgenomen dat uit meer bestaat dan alleen banktegoeden. De definitieve aanslagen worden waarschijnlijk pas vanaf het vierde kwartaal 2025 opgelegd (tenzij de driejaarstermijn voor het opleggen van de aanslag verloopt).

Vanaf dinsdag 15 oktober 2024 tot begin november 2024 zijn alle belastingplichtigen die tot de doelgroep horen (2,6 miljoen brieven!), nader geïnformeerd. Een groep van 150.000 mensen voor wie de aanslag IB/PVV 2019 op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond krijgen een andere brief. Zij moeten vóór 31 december 2024 een verzoek om ambtshalve vermindering doen om recht te houden op rechtsherstel. De Belastingdienst verstrekt bij de brief een standaard verzoekschrift. 

De wettelijke tegenbewijsregeling heeft een beoogde inwerkingtreding op 1 juni 2025. Het formulier Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR) komt volgens planning pas vanaf juni 2025 beschikbaar. Wordt het vaststellen van de definitieve aanslagen 2022 tot en met 2024 pas vanaf het vierde kwartaal 2025 verwacht, laat het vaststellen van de verminderingsbeschikkingen 2017 tot en met 2024 nog langer op zich wachten (op dit moment gepland vanaf het tweede kwartaal 2026).

Let op!

Sommige data zijn indicatief en kunnen dus nog wijzigen.

Definitieve aanslagen (2021): geen actie nodig of toch bezwaar?

Helaas is het voor de Belastingdienst niet langer mogelijk om de aanslagen IB/PVV 2021 op te houden. Dit vanwege de wettelijke driejaarstermijn waarbinnen de aanslag moet zijn opgelegd. De Belastingdienst gaat daarom weer over tot het opleggen van die aanslagen. De Belastingdienst stuurt vanaf augustus 2024 een brief waarin aangekondigd wordt dat de belastingplichtige de definitieve aanslag IB/PVV 2021 binnen een week ontvangt.

In de definitieve aanslagen IB/PVV 2021 is nog geen rekening gehouden met de recente box 3-arresten van de Hoge Raad of met de voorgestelde wettelijke tegenbewijsregeling. Om een beroep te doen op de wettelijke tegenbewijsregeling hoeft de belastingplichtige na ontvangst van de definitieve aanslag in principe niet in actie te komen. Om de mogelijkheid open te houden om tegen de wettelijke tegenbewijsregeling in bezwaar te komen, is tijdig bezwaar wel nodig.

SRA roept echter op om niet massaal in alle gevallen van box 3-inkomen bezwaar aan te tekenen, maar dit, in overleg met cliënt, te beperken tot gevallen waarin sprake is van een reëel belang.

Zie voor meer informatie het bericht Doelgroep nader rechtsherstel box 3 bekend: wel of geen bezwaar box 3?

Ook eerder wees SRA de leden al op de mogelijke te ondernemen acties na ontvangst van een definitieve aanslag inkomstenbelasting met box 3-inkomen. Zie voor meer informatie hierover ook de berichten Box 3 en villabelasting: controleren definitieve aanslagen IB/PVV (2021) en Voor spaarders in box 3 gelden de 6 juni-arresten.

Uiteraard is het ook van belang tijdig bezwaar aan te tekenen als men het met andere onderdelen van de aanslag niet eens is. Ondanks het feit dat de Belastingdienst de box 3-belasting automatisch vermindert als dat nodig is volgens het formulier OWR, moet u de aanslagen IB/PVV 2021 van uw klanten ook op andere onderdelen toch goed beoordelen en nagaan of het verstandig is tot behoud van rechten bezwaar aan te tekenen. Dit geldt uiteraard voor alle aanslagen IB/PVV die u voor klanten ontvangt, dus ook voor aanslagen over eerdere of latere jaren.

Selectie rechtspraak rechtsherstel box 3

Aan de arresten van de Hoge Raad van 6 juni, 14 juni en 2 augustus 2024 is veel rechtspraak vooraf gegaan. Ook na deze arresten verschijnt uiteraard nog rechtspraak. Een selectie van deze rechtspraak is door SRA hier verzameld.

Andere informatie over box 3

In het dossier box 3 is informatie te vinden over box 3. Zo is in elk van de volgende dossieronderdelen onder meer een overzichtsartikel met de belangrijkste verwijzingen opgenomen, het laatste nieuws en verwijzingen naar publicaties van SRA:

Tip!

Alles over box 3 overzichtelijk bij elkaar? Ga naar ons Dossier box 3.