Voor spaarders in box 3 gelden de 6 juni-arresten
Belastingplichtigen met slechts bank- en spaartegoeden in box 3 (de groep spaarders) hebben ook recht op rechtsherstel op basis van de arresten van de Hoge Raad van 6 en 14 juni 2024. Voorwaarde is dat hun werkelijk rendement lager is dan het forfaitaire rendement.
De staatssecretaris van Financiën heeft dit in een Kamerbrief van 19 juni jongstleden in antwoord op vragen van het Kamerlid Grinwis (ChristenUnie) bevestigd.
Arresten Hoge Raad
In de arresten van 6 juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat zowel de Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet, geldend voor de jaren 2017-2022) als de voor de jaren vanaf 2023 geldende Overbruggingswet box 3 nog steeds in strijd zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) indien het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement. Ook gaf de Hoge Raad aan hoe het begrip werkelijk rendement moet worden geïnterpreteerd en dat in principe geen recht op rentevergoeding bestaat. Tot slot is nadrukkelijk aangegeven dat de bewijslast dat het werkelijke inkomen lager is dan het forfaitaire rendement bij de belastingplichtige zelf ligt. De staatssecretaris van Financiën gaf aan circa acht weken nodig te hebben om de arresten en de gevolgen van de arresten te bestuderen en in kaart te brengen.
Spaarders versus belastingplichtigen die ook overige bezittingen hebben
Vanwege de onzekerheid over de strijdigheid van de wet met het EVRM is eerder door het Ministerie van Financiën besloten om de aanslagen IB voor belastingplichtigen met overige bezittingen nog niet op te gaan leggen. Omdat het Ministerie meende dat de wet voor belastingplichtigen met alleen bank- en spaartegoeden wel in overeenstemming was met het EVRM, is besloten dat aan die groep belastingplichtigen de aanslagen wel opgelegd gaan worden. Over het belastingjaar 2023 zijn vervolgens vanaf 12 april 2024 de aanslagen in verschillende batches verstuurd. Ten tijde van de 6 juni-arresten was de overgrote meerderheid van die opgelegde aanslagen nog niet onherroepelijk geworden. Bij het opleggen van die aanslagen was uiteraard geen rekening gehouden met de uitkomst van de 6 juni-arresten. De vraag is of op basis van de 6-juni-arresten kan worden geconcludeerd dat het box 3-stelsel voor belastingplichtigen met slechts spaartegoeden, dus zonder overige bezittingen, in strijd is met het EVRM. Daarover bestond enige twijfel, omdat de Hoge Raad juist voor spaarders aangaf dat het forfaitaire rendement wel in overeenstemming is met het EVRM.
Overleg met het ministerie van Financiën
Naar aanleiding van de arresten hebben het ministerie en de Belastingdienst en de koepel- en belangenorganisaties (NOB, RB, SRA, NBA, Bond voor belastingbetalers en Consumentenbond) overleg gevoerd. Tijdens dit overleg hebben de koepel- en belangenorganisaties het ministerie gevraagd om zekerheid dat de arresten ook gelden voor de groep spaarders die hun definitieve aanslag 2023 al vóór 6 juni 2024 hebben ontvangen. Ook is gesproken over hoe kan worden voorkomen dat belastingplichtigen, hun adviseurs en de belastingdienst met een enorme werklast worden geconfronteerd door eventueel in te dienen bezwaarschriften naar aanleiding van de arresten. Hoe de aanslagoplegging aan belastingplichtigen die ook overige bezittingen hebben zal gaan plaatsvinden, wordt nog onderzocht en daarover volgt naderhand meer informatie.
Zekerheid voor de groep spaarders
De staatssecretaris meldt in de Kamerbrief dat een aanspraak op rechtsherstel bestaat conform de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2024 voor alle aanslagen 2023 die op 6 juni nog niet onherroepelijk zijn geworden. Dit zijn de aanslagen die met dagtekening vanaf 3 mei 2024 zijn opgelegd. Uiteraard is rechtsherstel alleen mogelijk als het werkelijke rendement, berekend met inachtneming van de invulling van dit begrip door de Hoge Raad, lager is dan het forfaitaire rendement. Grofweg betekent dit dat het rendement over het totale vermogen (dat voor deze groep alleen uit spaar- en banktegoeden bestaat) in 2023 lager moet zijn dan het forfaitaire rendement van 0,92%. Dit zal zich slechts in een beperkt aantal uitzonderingssituaties voordoen. Het ministerie van Financiën onderzoekt hoe aan deze groep belastingplichtigen op een eenvoudige manier, bijvoorbeeld via een digitaal formulier opgaaf werkelijk rendement, waarin het werkelijke rendement kan worden ingegeven, rechtsherstel kan worden geboden.
Vraag: is het voor spaarders nodig om bezwaar aan te tekenen?
Voor belastingplichtigen met alleen bank- en spaartegoeden aan wie een aanslag IB is of wordt opgelegd met dagtekening 3 mei of later, is het de vraag of het zinvol is om bezwaar aan te tekenen als hun werkelijke box 3-inkomen lager ligt dan het forfait van 0,92%. Een andere mogelijkheid is dat zij dat niet doen en wachten tot het ministerie van Financiën aangeeft hoe het rechtsherstel gaat plaatsvinden. Zij kunnen vervolgens altijd nog een verzoek om ambtshalve vermindering indienen. Nu bestaan belangrijke verschillen tussen een tijdig bezwaar en een eventueel later verzoek om ambtshalve vermindering. Bij een bezwaarprocedure en beroep naderhand, wordt ook de uitkomst van toekomstige jurisprudentie in de beoordeling betrokken. Bij een verzoek om ambtshalve vermindering daarentegen wordt zogenoemde nieuwe jurisprudentie juist genegeerd. Nu lijkt het voor de groep spaarders niet aannemelijk dat in aanvulling op de 6 juni arresten nog nieuwe jurisprudentie kan worden verwacht die voordeliger uitpakt.
Is box 3-percentage voor bank- en spaartegoeden te hoog vanwege aanpassing achteraf?
De enige belangrijke vraag die wat dat betreft boven de markt hangt is of de verhoging van het forfaitaire rendement die achteraf heeft plaatsgevonden, in strijd is met het EVRM. Over die vraag heeft de Hoge Raad zich niet expliciet uitgelaten. Maar uiteraard is het wel zo dat de Hoge Raad wel nadrukkelijk heeft gezegd dat de box 3-heffing over bank- en spaartegoeden in overeenstemming is met het EVRM. Onduidelijk is of hij daarmee ook impliciet iets heeft gezegd over de aanpassing van het forfaitaire rendementspercentage na het einde van het jaar.
Sommigen zijn van oordeel dat de aanpassing achteraf tot 0,92% voor bank- en spaartegoeden in strijd is met het EVRM. Volgens hen zou de box 3-heffing moeten worden gebaseerd op het begin 2023 in de wet staande percentage van 0,01%, tenzij het percentage aan werkelijk genoten rendement nog lager zou liggen. Het is duidelijk dat als de Hoge Raad dit laatste standpunt zou volgen, sprake is van nieuwe jurisprudentie. Daarbij is ook van belang dat de Hoge Raad eerder zelfs wetgeving met terugwerkende kracht heeft geaccordeerd. De invoering van de Crisisheffing 2013 achteraf, was niet in strijd was met Europees recht (zie Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121). Of aanpassing achteraf van een percentage dit dan wel zou zijn, is de vraag, temeer omdat de aanpassing achteraf juist is bedoeld om te bereiken dat het forfaitaire percentage zoveel mogelijk aansluit bij het werkelijke rendement.
Als men een beroep op deze mogelijkheid open wenst te houden, zou bezwaar zinvol kunnen zijn, omdat een verzoek om ambtshalve vermindering op dat specifieke punt geen effect zou hebben. Daarbij moet men zich uiteraard wel de vraag stellen of de kosten van een eventueel bezwaarprocedure (en latere beroepsprocedure) opwegen tegen het eventuele voordeel van de teruggave.
Let op! Als de belastingplichtige met alleen bank- en spaartegoeden in bezwaar gaat, vermeld dan in het bezwaarschrift de referentiecode 2023BSTG.
Groep spaarders met onherroepelijke aanslag IB 2023 op 6 juni 2024
Er zijn ongeveer 180 aanslagen IB 2023 opgelegd voor 3 mei 2024. Die waren (tenzij eerder al tijdig bezwaar was gemaakt) daardoor op 6 juni al onherroepelijk geworden. Onduidelijk is of, en zo ja in hoeveel van deze aanslagen ook box 3-inkomen begrepen is. De staatssecretaris doet in de Kamerbrief geen toezeggingen voor deze kleine groep belastingplichtigen. Als naderhand blijkt dat voor deze groep geen automatisch rechtsherstel volgt, lijkt een verzoek om ambtshalve vermindering zinloos omdat de 6 juni-arresten dan als nieuwe jurisprudentie kan worden gezien.
Volgende Kamerbrief
De staatssecretaris van Financiën zal zich na bestudering van de arresten ook over andere gevolgen van de arresten van de Hoge Raad uitlaten. Dit wordt de komende weken uitgewerkt. Zo komt er dan bijvoorbeeld ook meer duidelijkheid over de 51.000 aangiften met box 3-vermogen over 2021 die in afwachting van het arrest van de Hoge Raad zijn aangehouden. Deze moeten nu volgens het ministerie uiterlijk in oktober van 2024 definitief worden opgelegd vanwege de aflopende driejaarstermijn (per 1 januari 2025).
Vragen leden, koepels en belangenorganisaties
Er zijn nog steeds veel vragen over de arresten van de Hoge Raad. Bijvoorbeeld: wat is het genietingsmoment van het werkelijke rendement? Welke WOZ-waarde moeten worden gehanteerd, bijvoorbeeld bij verkoop van een vakantiewoning in de loop van het jaar, omdat de WOZ-waardering uitgaat van een peildatum op 1 januari van het voorgaande belastingjaar? En moet bij een onverhuurde tweede woning een economische huurwaarde worden aangegeven? Hoe wordt voorzien in de mogelijkheid om opnieuw de verdeling van niet persoonlijke inkomsten tussen fiscale partners te herzien?
De koepel- en belangenorganisaties blijven in constructief gesprek met het ministerie van Financiën en de Belastingdienst over deze en andere vragen. Zodra dat mogelijk is volgen er antwoorden.
Let op! Het ministerie heeft aangegeven dat de leden van de koepels en belangenorganisaties nader worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het indienen van het digitale formulier opgaaf werkelijk rendement.