Sla menu over
Kwaliteit die verbindt

Werkelijk rendement

Selectie rechtspraak

Over box 3 is vanaf het arrest van 24 december 2021 veel jurisprudentie verschenen. Een selectie van deze jurisprudentie treft u hier aan. In dit onderdeel zijn samenvattingen alsmede verwijzingen naar de jurisprudentie te vinden met betrekking tot de vraag of recht bestaat op verder rechtsherstel als het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement.

De Hoge Raad oordeelde op 6 juni14 juni en 2 augustus 2024 in veertien procedures dat voor alle andere bezittingen dan banktegoeden nog steeds het probleem bestaat dat leidt tot een schending van het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en van het eigendomsrecht van artikel 1 EP. Voor deze bezittingen wordt het forfaitaire rendement namelijk op dezelfde wijze berekend als onder het oude box 3-stelsel. De Hoge Raad oordeelde daarom dat als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement, ook de Herstelwet in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en het eigendomsrecht van artikel 1 EP. Hetzelfde geldt voor de Overbruggingswet 2023 die vanaf 2023 van toepassing is.

Als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement moet naar het oordeel van de Hoge Raad dus rechtsherstel worden verleend. De belastingaanslag moet dan zo ver worden verminderd dat alleen nog belasting in box 3 betaald wordt over het werkelijke rendement.

In zijn conclusie van 6 september 2024 gaat A-G Pauwels, 6 september 2022, 24/00572 en 24/00573, ECLI:NL:PHR:2024:916 in op de vraag op basis van welke WOZ-waarden de vermogenswinst van een tweede woning moet worden bepaald. Daarnaast gaat hij in op de vraag of bij het bepalen van het werkelijke rendement ook rekening moet worden gehouden met enig voordeel vanwege eigen gebruik van een tweede woning.

Zie voor meer informatie over deze arresten en de conclusies van A-G Pauwels het overzichtsartikel met de belangrijkste verwijzingen Werkelijk rendement box 3 (2017-2026).

Hierna is een selectie van rechtspraak opgenomen. Houd er rekening mee dat een deel hiervan is uitgesproken vóór de arresten van 6 juni 2024 en om die reden nog kan afwijken van het oordeel van de Hoge Raad op 6 en 14 juni 2024 en 2 augustus 2024.

Rechtspraak vanaf 6 juni 2024

  • Rechtbank Den Haag, 5 december 2022, SGR 20/7361, ECLI:NL:RBDHA:2022:13420, en Rechtbank Den Haag, 5 december 2022, SGR 20/6263, ECLI:NL:RBDHA:2022:13422. Rechtbank Den Haag sluit zich in deze uitspraken aan bij het oordeel van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 2 november 2022. De belastingplichtige slaagt echter in deze uitspraken niet in de bewijslast dat het werkelijke rendement lager is. De rechtbank betrekt in de beoordeling van de hoogte van het werkelijke rendement ook de ongerealiseerde waardestijgingen van een tweede woning (voor welke waardestijging de rechtbank aansluiting zoekt bij de WOZ-waarden). Gerechtshof Den Haag, 5 maart 2024, BK-23/00056, ECLI:NL:GHDHA:2024:327 en Gerechtshof Den Haag, 28 december 2023, BK-23/00055, ECLI:NL:GHDHA:2023:2776 is, in tegenstelling tot de rechtbank, van oordeel dat ongerealiseerde vermogenswinsten of -verliezen niet tot het werkelijke rendement moeten worden gerekend. In zijn conclusie van 6 september 2024 gaat A-G Pauwels, 6 september 2024, 24/00572 en 24/00573, ECLI:NL:PHR:2024:916 in op de vraag op basis van welke WOZ-waarden de vermogenswinst van een tweede woning moet worden bepaald. Daarnaast gaat hij in op de vraag of bij het bepalen van het werkelijke rendement ook rekening moet worden gehouden met enig voordeel vanwege eigen gebruik van een tweede woning. De A-G is van oordeel dat de tekst van Hoge Raad, 14 juni 2024, 23/01736, ECLI:NL:HR:2024:857 er op duidt dat voor de berekening van de vermogenswinst van een tweede woning in het jaar 2019 het gaat om het verschil tussen de WOZ-waarde 2020 en 2019. Feitelijk wordt hiermee de waardemutatie over 2018 vastgesteld. Op de tweede vraag concludeert de A-G dat het voordeel vanwege eigen gebruik zou moeten behoren tot het werkelijke rendement. Met dit voordeel kan echter geen rekening worden gehouden omdat kwantitatieve aanknopingspunten ontbreken om de omvang van het voordeel te bepalen. De A-G geeft expliciet aan dat zijn oordeel niets zegt over de plannen in het Wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3. Of een voordeel vanwege eigen gebruik van een tweede woning in de inkomstenbelasting moet worden betrokken, is een politieke keuze.

  • Gerechtshof Amsterdam, 27 augustus 2024, 23/302, ECLI:GHAMS:2024:2724 hanteert voor de berekening van het gerealiseerde werkelijke rendement op een woning de voor het belastingjaar (in casu 2019) vastgestelde WOZ-waarde en de vastgestelde WOZ-waarde van het daarop volgende belastingjaar (2020). Het gerechtshof ziet geen aanleiding om andere waarden te hanteren ook al wordt hiermee in feite het werkelijke rendement van 2018 wordt berekend nu de waardepeildatum van de WOZ-waarde 2019 1 januari 2018 is en de waardepeildatum van de WOZ-waarde 2019 1 januari 2019. Het gerechtshof verwijst daarbij naar de uitdrukkelijke analogie met artikel 5.20 Wet IB 2001 die de Hoge Raad heeft uitgesproken. De vraag welke waarde gehanteerd moet worden als de woning in de loop van een jaar verkocht wordt, beantwoordt het gerechtshof niet nu de WOZ-waarde 2020 al lager is dan de verkoopprijs.

  • Rechtbank Den Haag, 19 december 2022, 21/07855, ECLI:RBDHA:2022:14657 is van oordeel dat de certificaten van aandelen van belanghebbende in box 3 thuishoren. De belanghebbende stelt dat zij slechts € 62,95 rente heeft ontvangen en dat haar werkelijke rendement lager is dan het rendement volgens het Besluit Rechtsherstel box 3. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende haar stelling niet met stukken heeft onderbouwd. Gerechtshof Den Haag, 4 oktober 2023, 23/00014 en 23/00015, ECLI:NL:GHDHA:2023:2217 is ook van oordeel dat de certificaten thuishoren in box 3. In hoger beroep maakt de belanghebbende wel aannemelijk dat zij slechts € 63 rente heeft genoten en dat zij geen dividend heeft genoten op de certificaten. Het gerechtshof stelt het voordeel uit sparen en beleggen daarom vast op € 62. De Hoge Raad, 2 augustus 2024, 23/04181, ECLI:NL:HR:2024:1083 verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende, waarin zij onder meer betoogde dat de certificaten niet thuishoorde in box 3, ongegrond. Ook het beroep in cassatie van de Staatssecretaris verklaart de Hoge Raad ongegrond. Daarbij verwijst de Hoge Raad naar onderdeel 5.5 van de op 6 juni 2024 uitgesproken zaak met nummer 23/00653, ECLI:NL:HR:2024:705.

  • Rechtbank Den Haag, 5 december 2022, SGR 20/2077 en 20/020708, ECLI:NL:RBDHA:2022:13417 sluit zich in deze uitspraak aan bij het oordeel van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 2 november 2022. De belastingplichtige slaagt echter niet in de bewijslast dat het werkelijke rendement lager is. De rechtbank betrekt in de beoordeling van de hoogte van het werkelijke rendement ook de ongerealiseerde koerswinsten op de beleggingen. Gerechtshof Den Haag, 4 oktober 2023, BK-23/00021 en BK-23/00022, ECLI:NL:GHDHA:2023:2025 is, tegenstelling tot de rechtbank, van oordeel dat ongerealiseerde vermogenswinsten of -verliezen niet tot het werkelijke rendement moeten worden gerekend. De Hoge Raad, 2 augustus 2024, 23/04313, ECLI:NL:HR:2024:1084 oordeelt dat de klachten in cassatie falen voor zover zij betogen dat bij de vaststelling van het werkelijke rendement ook rekening moet worden gehouden met inflatie, beleggingskosten en verliezen in andere (eerdere jaren). De klachten slagen voor zover zij betogen dat bij de vaststelling van het werkelijke rendement ten onrechte de ongerealiseerde koerswinst buiten beschouwing is gelaten. De Hoge Raad verwijst naar rechtsoverwegingen 5.4.4, 5.4.5, 5.4.8 en 5.4.9 van het arrest van 6 juni 2024 met nummer 23/00653, ECLI: Nl:HR:2024:705. De Hoge Raad doet de zaak zelf af. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat het werkelijke rendement in 2017 en 2018 hoger is dan het belastbare inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld overeenkomstig het Besluit rechtsherstel box 3. Het verzoek om vergoeding van rente wijst de Hoge Raad af omdat dit niet voor het eerst in cassatie pas kan worden gedaan. Ten overvloede merkt de Hoge Raad op dat dit verzoek ook afgewezen was als dit verzoek wel op tijd was gedaan.

  • Na de uitspraak van rechtbank Den Haag, 19 december 2022, 21/03384 en 21/08397, ECLI:NL:RBDHA:2022:14133 en gerechtshof Den Haag, 28 september 2023, 23/00112 en 23/00113, ECLI:NL:GHDHA:2023:2219 oordeelt de Hoge Raad, 2 augustus 2024, 23/04644. ECLI:NL:HR:2024:1085 dat het voordeel uit sparen en beleggen overeenkomstig de Wet rechtsherstel box 3 anders moet worden vastgesteld dan door het gerechtshof berekend. De Hoge Raad vermindert het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2018 naar € 514 en wijst het verzoek om rentevergoeding af onder verwijzing naar het arrest van 6 juni 2024 onder nummer 23/00771, ECLI:NL:HR:2024:756.

  • Gerechtshof Den Haag, 3 januari 2024, 23/00090, ECLI:NL:GHDHA:2024:229 oordeelt dat de op rechtsherstel gerichte compensatie in beginsel dient aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement en dat niet meer hoort te worden belast dan de feitelijk genoten rente, dividend, huur, royalty’s en mogelijk andere vormen van direct gerealiseerde vermogensopbrengst. Ongerealiseerde vermogenswinsten dienen naar het oordeel van het gerechtshof bij het bepalen van het werkelijke rendement buiten beschouwing te blijven. De belanghebbende voldoet niet aan zijn bewijslast om de hoogte van het werkelijke rendement te bepalen. Hij verklaart dat hij geen overzicht kan verstrekken van het werkelijk gerealiseerde resultaat van de beleggingsclub (een gesloten fonds voor gemene rekening). De Hoge Raad, 2 augustus 2024, 24/00643, ECLI:NL:HR:2024:1086 oordeelt dat het gerechtshof bij de beoordeling van belanghebbendes werkelijke rendement terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat belanghebbendes aandeel in de bezittingen en schulden van het fonds voor de heffing van inkomstenbelasting als zijn eigen bezittingen en schulden moeten worden aangemerkt. De klacht dat het gerechtshof ten onrechte ervan uitgegaan is dat ongerealiseerde verliezen niet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het werkelijke rendement, slaagt. De Hoge Raad verwijst het geding naar Gerechtshof Amsterdam om te beoordelen of belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt wat in het jaar 2020 zijn werkelijke rendement is geweest van zijn hele vermogen in box 3.

  • Gerechtshof Den Haag, 23 januari 2024, BK-23/28, ECLI:NL:GHDHA:2024:335
    In tegenstelling tot de rechtbank is het gerechtshof van oordeel dat ongerealiseerde vermogenswinsten of -verliezen niet tot het werkelijke rendement moeten worden gerekend. Het gerechtshof kent belanghebbende met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb een schadevergoeding toe over de periode tussen de datum van betaling van de in strijd met het EVRM geheven box 3-heffing en de datum van terugbetaling daarvan. De Hoge Raad, 2 augustus 2024, 24/00709, ECLI:NL:HR:2024:1087 vernietigt de beslissing van het gerechtshof om een rentevergoeding op basis van de rentevoet van artikel 30hb AWR toe te kennen onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.3.7 van het arrest van 6 juni 2024 onder nummer 23/00653, ECLI:NL:HR:2024:705.

  • Rechtbank Noord-Holland, 23 december 2022, HAA 20/6285, ECLI:NL:RBNHO:2022:12230 was van oordeel dat onder het werkelijk behaald rendement ook ongerealiseerde waardestijgingen kunnen worden begrepen. Gerechtshof Amsterdam, 16 juli 2024, 23/97, ECLI:NL:GHAMS:2024:2519 oordeelt dat bij de bepaling van het werkelijke rendement inderdaad rekening moet worden gehouden met de ongerealiseerde waardestijging van een woning.

  • Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26 juni 2024, 23/2903 en 23/2904, ECLI:NL:RBZWB:2024:4466 oordeelt dat een schending van het EVRM – en dus reden voor rechtsherstel – alleen kan worden aangenomen indien belanghebbenden door het forfaitaire stelsel worden geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. Deze vergelijking moet worden gemaakt voor alle vermogensbestanddelen gezamenlijk en niet per vermogensbestanddeel afzonderlijk. Daarbij dienen ook ongerealiseerde waardemutaties in aanmerking te worden genomen. Bij de vaststelling van het rendement op bezittingen kan geen rekening worden gehouden met kosten. Belanghebbenden dienen feiten te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, wat de omvang van het werkelijke rendement is (r.o. 5.2). Naar het oordeel van de rechtbank hebben de belanghebbenden niet aannemelijk gemaakt dat het werkelijke rendement lager is dan het voordeel uit sparen en beleggen waarover zij zijn aangeslagen.

  • Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25 juni 2024, 22/5198 en 24/4969, ECLI:NL:RBZWB:2024:4326 oordeelt dat de (ongerealiseerde) waardestijging van de onroerende zaak van belanghebbende ook behoort tot het werkelijke rendement. Deze bedraagt € 17.000 (WOZ-waarde op waarde peildatum 1 januari 2019 € 743.000 en op waarde peildatum 1 januari 2020 € 760.000). De rechtbank oordeelt daarom dat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen niet te hoog is vastgesteld.

  • Rechtbank Noord-Holland, 7 oktober 2022, 21/01559, ECLI:NL:RBNHO:2022:9255 is van oordeel dat voor het jaar 2017 niet kan worden vastgesteld dat het forfaitaire rendement van de belanghebbende hoger is dan het werkelijke rendement. Gerechtshof Amsterdam, 20 juni 2024, 22/02456, ECLI:NL:GHAMS:2024:2284 komt, mede aan de hand van de arresten van 6 en 14 juni tot eenzelfde conclusie. Het gerechtshof berekent daarbij het gerealiseerde rendement op een woning door de gerealiseerde verkoopprijs (€ 575.000) ter verminderen met de WOZ-waarde op 1 januari 2017 (€ 548.000).

  • Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 4 juli 2023, 21/00569, ECLI:NL:GHARL:2023:5574 oordeelt dat als de belanghebbende door het box 3 -stelsel wordt geconfronteerd met een heffing die hoger is van het werkelijk behaalde rendement, een op rechtsherstel gerichte compensatie moet worden geboden. Dit rechtsherstel wordt geboden door aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement wat bestaat uit feitelijk genoten rente, dividend< huur royalty’s en ander vormen van directe, gerealiseerde vermogensopbrengsten. Het gerechtshof verwijst hiervoor naar Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 22 maart 2023, 21/00966 tot en met 21/00968, ECLI:NL:GHSHE:2023:945. Het gerechtshof is dan ook van oordeel dat geen plaats is voor het in aanmerking nemen van ongerealiseerde vermogenswinsten waarvan in het geheel niet zeker is of de winst zich daadwerkelijk zal voordoen. Het gerechtshof is van oordeel dat bij de berekening van het werkelijke rendement verder geen plaats is voor het in aanmerking nemen van een proportioneel deel van het heffingvrij vermogen. De staatssecretaris en de belanghebbende hebben beroep in cassatie ingesteld. AG Pauwels heeft een conclusie in deze zaak genomen (Conclusie AG, 9 februari 2024, 23/02894, ECLI:NL:PHR:2024:138). De AG is van oordeel dat het gerechtshof terecht een op rechtsherstel gerichte compensatie verleend heeft nu het rendement volgens de Wet rechtsherstel box 3 hoger is dan het werkelijk behaald rendement. Met betrekking tot het werkelijk behaalde rendement is de AG van oordeel dat ongerealiseerde waardestijgingen ook meetellen. Verder is de AG van oordeel dat niet alleen kosten ter verwerving, inning en behoud van inkomsten voor aftrek in aanmerking komen maar dat kosten die het te behalen rendement van het vermogen beïnvloeden voor aftrek in aanmerking komen. Verder mag bij heffing over het werkelijk behaalde rendement geen rekening worden gehouden met het heffingvrije vermogen. Tot deze conclusies komt de AG mede aan de hand van zijn bevindingen in een bijlage bij de conclusie (Parket bij de Hoge Raad 9 februari 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1). De AG geeft de Hoge Raad in overweging om zowel het beroep in cassatie van de Staatssecretaris als het incidentele beroep in cassatie van de belanghebbende gegrond te verklaren. De Hoge Raad, 14 juni 2024, 23/02894, ECLI:NL:HR:2024:860 oordeelt dat het gerechtshof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de ongerealiseerde waardestijging van het onroerend goed in Nederland. Verder oordeelt de Hoge Raad onder meer dat het gerechtshof terecht geen rekening heeft gehouden met heffingvrij vermogen bij de bepaling van het werkelijke rendement.

  • Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 7 februari 2023, 22/00093, ECLI:NL:GHARL:2023:1116
    In deze uitspraak verleent het gerechtshof rechtsherstel door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken. Voor de bepaling van dit rendement sluit het gerechtshof aan bij de opgaaf van de belastingplichtige van de werkelijke rente en dividend. Het gerechtshof herhaalt in deze uitspraak zijn oordeel dat bij het belasten van inkomsten uit sparen en beleggen op basis van het werkelijk behaalde rendement geen plaats is voor het in aanmerking nemen van (ongerealiseerde) verliezen ter zake van aandelen waarvan het in het geheel niet zeker is dat een verlies zich daadwerkelijk voor zal doen (zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29 maart 2022, 20/00002 en 20/00855, ECLI:NL:GHARL:2022:2509). De staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld. AG Pauwels heeft een conclusie in deze zaak genomen (Conclusie AG, 9 februari 2024, 23/01022, ECLI:NL:PHR:2024:136). De AG is van oordeel dat het gerechtshof terecht een op rechtsherstel gerichte compensatie verleend heeft nu het rendement volgens de Wet rechtsherstel box 3 hoger is dan het werkelijk behaald rendement. Tot deze conclusie komt de AG mede aan de hand van zijn bevindingen in een bijlage bij de conclusie (Parket bij de Hoge Raad 9 februari 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1). De AG geeft de Hoge Raad in overweging om het beroep in cassatie van de Staatssecretaris ongegrond te verklaren. De Hoge Raad, 14 juni 2024, 23/01022, ECLI: NL:HR:2024:856 verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

  • Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29 maart 2022, 20/00002 en 20/00855, ECLI:NL:GHARL:2022:2509
    In deze uitspraak verleent het gerechtshof rechtsherstel door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken. Voor de bepaling van dit rendement sluit het gerechtshof aan bij het nominaal gerealiseerde rendement en niet bij het reële rendement na correctie voor inflatie. Het gerechtshof vindt verder dat er geen plaats is voor het in aanmerking nemen van ongerealiseerde verliezen ter zake van aandelen waarvan het in het geheel niet zeker is dat een verlies zich daadwerkelijk voor zal doen. De belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld. AG Pauwels heeft een conclusie in deze zaak genomen (Conclusie AG, 9 februari 2024, 22/01571, ECLI:NL:PHR:2024:13 4). De AG is van oordeel dat het gerechtshof terecht is uitgegaan van de nominale rente. Verder is de AG van oordeel dat het gerechtshof ten onrechte oordeelde dat ongerealiseerde waardeverminderingen niet in mindering komen op het werkelijk behaalde rendement. Tot deze conclusies komt de AG mede aan de hand van zijn bevindingen in een bijlage bij de conclusie (Parket bij de Hoge Raad 9 februari 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1)  Omdat niet helemaal duidelijk is of in deze casus het werkelijk behaald rendement wel lager is dan het herstel wettelijk rendement, geeft de AG de Hoge Raad nog in overweging om feitelijk onderzoek daarnaar te doen. Veronderstellende dat het werkelijk behaald rendement lager is, is het cassatieberoep van de belanghebbende naar de mening van de AG gegrond. De Hoge Raad, 14 juni 2024, 22/01571, ECLI:NL:HR:2024:855 is van oordeel dat het in 2018 geleden ongerealiseerde koersverlies in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van het werkelijke rendement. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, maar handhaaft de aanslag zoals die door de Inspecteur ambtshalve al nader was verminderd.

  • Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 22 maart 2023, 21/00966 tot en met 21/00968, ECLI:NL:GHSHE:2023:945
    In deze uitspraak verleent het gerechtshof rechtsherstel door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken. Voor de bepaling van dit werkelijke rendement sluit het gerechtshof aan bij het werkelijk behaalde rendement gebaseerd op de feitelijk genoten rente, dividend, huur, royalty’s en mogelijk andere vormen van directe, gerealiseerde vermogensopbrengst. Naar het oordeel van het gerechtshof dient bij de bepaling van de op rechtsherstel gerichte compensatie geen rekening te worden gehouden met ongerealiseerde vermogenswinsten. Ongerealiseerde vermogenswinsten passen naar het oordeel van het hof niet binnen de term “werkelijk behaald rendement” die de Hoge Raad in het kerstarrest en zijn arrest van 20 mei 2022 heeft gebruikt. De staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld. AG Pauwels heeft een conclusie in deze zaak genomen (Conclusie AG, 9 februari 2024, 23/01736, ECLI:NL:PHR:2024:137) en bespreekt daarbij alleen het eerste middel uit het cassatieberoep. De AG is van oordeel dat het gerechtshof terecht een op rechtsherstel gerichte compensatie verleend heeft nu het rendement volgens de Wet rechtsherstel box 3 hoger is dan het werkelijk behaald rendement. Tot deze conclusie komt de AG mede aan de hand van zijn bevindingen in een bijlage bij de conclusie (Parket bij de Hoge Raad 9 februari 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1). De AG geeft de Hoge Raad in overweging om het eerste middel van de Staatssecretaris te verwerpen. De Hoge Raad, 14 juni 2024, 23/01736, ECLI:NL:HR:2024:857 oordeelt dat het gerechtshof ten onrechte geen rekening houdt met ongerealiseerde vermogenswinsten bij de bepaling van het werkelijke rendement. De Hoge Raad geeft het verwijzingshof (gerechtshof Arnhem-Leeuwarden) de opdracht om te onderzoeken hoe hoog een eventuele vermogenswinst op de woning was in 2017 en 2018. De Hoge Raad merkt daarbij op dat in het kader van de vaststelling van het werkelijke rendement van een woning, de waarde daarvan aan het begin en aan het einde van het jaar moet worden bepaald op basis van de Wet WOZ, naar analogie van het bepaalde in artikel 5.20 van de Wet IB 2001.

  • Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 7 februari 2023, 21/01004, ECLI:NL:GHARL:2023:1110
    In deze casus was niet in geschil dat het werkelijke rendement hoger was dan het rendement berekend conform het Besluit rechtsherstel box 3. Het gerechtshof berekent dat de grondslag voor de heffing in box 3 in deze casus € 861 lager is dan het werkelijke rendement over het vermogen. Dit resulteert in een lagere belastingheffing over het vermogen van € 258 (30% x € 861). Het gerechtshof oordeelt dat met deze lagere heffing in dit geval al rechtsherstel is geboden voor een eventuele strijdigheid van het systeem van berekenen van belastingrente (te weten dat in een geval als dit geen belastingrente wordt vergoed) met het EVRM. Het gerechtshof verwijst daarbij nog naar Hoge Raad, 10 december 2021, 20/02304, ECLI:NL:HR:2021:1748, rechtsoverweging 4.2.2. Tegen deze uitspraak is beroep in cassatie ingesteld, waarin de belanghebbende echter geen beroep instelt tegen het oordeel van het gerechtshof over de rentevergoeding.. A-G M.R.T. Pauwels heeft in deze zaak, wel conclusie genomen (Conclusie A-G Pauwels, 22 december 2023, 23/00989, ECLI:NL:PHR:2023:1192  met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2023:1221). In de bijlage concludeert de A-G dat als het geboden rechtsherstel onvoldoende is om ook “the loss of value of money over time” te compenseren verder rechtsherstel kan plaatsvinden. Vrij vertaald moet een dusdanige compensatie worden gegeven dat herstel plaatsvindt naar de toestand die zou hebben bestaan zonder schending van het EVRM. Artikel 13 EVRM brengt met zich mee dat de belastingrechter dan wettelijke rente op grond van artikel 8:73 Awb kan vergoeden om in het rechtstekort te voorzien. De Hoge Raad, 6 juni 2024, 23/00989, ECLI:NL:HR:2024:813 verklaart het principale beroep in cassatie ongegrond en het incidentele beroep in cassatie, wegens gebrek aan belang, niet-ontvankelijk.

  • Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 januari 2023, 20/00258, 20/00259 en 21/00470, ECLI:NL:GHARL:2023:349
    Zie de publicatie Rentevergoeding over te veel betaalde box 3-heffing (SRA-Nieuwsbank, 24 januari 2023). Tegen deze uitspraak is beroep in cassatie ingesteld. A-G M.R.T. Pauwels heeft in deze zaak conclusie genomen (Conclusie A-G Pauwels, 22 december 2023, 23/00771, ECLI:NL:PHR:2023:1191 met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2023:1221). In de bijlage concludeert de A-G dat als het geboden rechtsherstel onvoldoende is om ook “the loss of value of money over time” te compenseren verder rechtsherstel kan plaatsvinden. Vrij vertaald moet een dusdanige compensatie worden gegeven dat herstel plaatsvindt naar de toestand die zou hebben bestaan zonder schending van het EVRM. Artikel 13 EVRM brengt met zich mee dat de belastingrechter dan wettelijke rente op grond van artikel 8:73 Awb kan vergoeden om in het rechtstekort te voorzien. In de conclusie concludeert de A-G vervolgens dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden terecht rentevergoeding kon toekennen maar dat daarbij de wettelijke rente in plaats van het belastingrentepercentage als rentepercentage had moeten gelden. De Hoge Raad, 6 juni 2024, 23/00771, ECLI:NL:HR:2024:756 oordeelt dat de wet geen mogelijkheid biedt tot vergoeding van rente. Dat is in beginsel niet in strijd met het EVRM, aldus de Hoge Raad. Dit kan alleen anders zijn als bij berekening van de wettelijke rente over de belastingvermindering, deze wettelijke rente hoger is dan de belastingvermindering zelf. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het gerechtshof voor wat betreft de rentevergoeding en wijst het verzoek om rentevergoeding af.

  • Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10 januari 2023, 20/001121, ECLI:NL:GHARL:2023:138 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10 januari 2023, 20/01122, ECLI:NL:GHARL:2023:139
    In deze uitspraken komen partijen gedurende het hoger beroep overeen dat het rechtsherstel plaats moet vinden in overeenstemming met het Besluit rechtsherstel box 3 (nu de Wet rechtsherstel box 3). Voor de vaststelling van de leegwaarderatio gaat het gerechtshof hierbij uit van de kale huurprijs (de totale huurprijs verminderd met de vergoeding voor bijkomende diensten). Voor de vaststelling van het forfaitair rendement op het aandeel in de Vve-reserves, is het gerechtshof van oordeel dat in casu onvoldoende rechtsherstel wordt geboden als uitgegaan wordt van een forfaitair rendement van 5,38% (jaar 2018). Het gerechtshof betrekt hierbij het bepaalde in artikel BW 5:126, lid 3, waaruit volgt dat bijdragen aan dergelijke Vve-reserves – behoudens uitzonderingen – op een afzonderlijke betaalrekening of spaarrekening als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht moeten worden gedeponeerd. Het gerechtshof sluit voor het forfaitair rendement daarom aan bij het rendement voor bank- en spaartegoeden (0,12% in 2018). De staatssecretaris is in cassatie (nr. 23/00653 en 23/00654). A-G Wattel heeft een conclusie in deze zaak genomen (Conclusie A-G, 1 september 2023, nr. 23/00653 en 23/00654, ECLI:NL:PHR:2023:655). De A-G concludeert dat het gerechtshof het verschil tussen het wettelijke en het werkelijk rendement had moeten vaststellen en zich niet alleen moet toespitsen op het onderdeel Vve-reserves. De A-G concludeert dat de Wet Rechtsherstel box 3 bij bezitters van ander vermogen dan spaargeld nog steeds het discriminatieverbod en het eigendomsrecht schendt. Zeer verschillende renderende of negatief renderende beleggingen worden namelijk nog steeds belast naar één uniform positief rendement. Lees meer hierover in het nieuwsbericht op de website van de Hoge Raad. De Hoge Raad, 6 juni 2024, 23/00653, ECLI:NL:HR:2024:705 en 6 juni 2024, 23/00654, ECLI:NL:HR:2024:771 oordeelt dat verlening van nader rechtsherstel in de vorm van een nadere verlaging van de aanslag alleen mogelijk is indien de belastingplichtige feiten stelt, en in geval van betwisting aannemelijk maakt, die meebrengen dat hij door het forfaitaire stelsel in box 3 wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijke rendement op zijn gehele vermogen in box 3. De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende niet in aanmerking voor verder rechtsherstel dan voortvloeit uit het forfait van de Herstelwet. Het verwijzingshof moet alsnog vaststellen wat het bedrag is van het forfaitaire rendement dat voortvloeit uit toepassing van de Herstelwet. Daarbij dient het ervan uit te gaan dat een aandeel in het reservefonds van een vereniging van eigenaren onder de in dit jaar (2018) geldende wettelijke regeling niet is aan te merken als banktegoed maar als overige bezitting.

  • Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 2 november 2022, 20/00499, ECLI:NL:GHSHE:2022:3806
    In deze uitspraak is het gerechtshof van oordeel dat het Besluit rechtsherstel box 3 (nu de Wet rechtsherstel box 3) onvoldoende rechtsherstel biedt, omdat het werkelijke rendement lager is. De bewijslast hiervan rust in beginsel op de belastingplichtige. De wijze waarop dit rendement berekend is, wordt uit de uitspraak niet duidelijk. Partijen zijn ter zitting namelijk de hoogte van het werkelijke rendement onderling overeengekomen. De staatssecretaris is in cassatie (nr. 22/04676). AG Pauwels heeft een conclusie in deze zaak genomen (Conclusie AG, 9 februari 2024, 22/04676, ECLI:NL:PHR:2024:133). De AG is van oordeel leidt de Wet rechtsherstel box 3 nog steeds tot een EVRM-schending als het werkelijk behaalde rendement hoger is dan het forfaitaire rendement van de wet. Het gerechtshof heeft naar het oordeel van de AG daarom terecht rechtsherstel verleend. Tot deze conclusie komt de AG mede aan de hand van zijn bevindingen in een bijlage bij de conclusie (Parket bij de Hoge Raad 9 februari 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1) De AG geeft de Hoge Raad in overweging om het beroep in cassatie van de Staatssecretaris ongegrond te verklaren. De Hoge Raad, 6 juni 2024, 22/04676, ECLI:NL:HR:2024:704 verklaart het beroep in cassatie ongegrond en wijst het verzoek om rentevergoeding af.

Rechtspraak vóór 6 juni 2024

Werkelijk rendement wijkt niet-én wel significant af

Let op!

De Hoge Raad oordeelde op 6 juni 2024 dat het niet relevant is hoe groot het verschil tussen het forfaitaire rendement en het werkelijke rendement is. De Hoge Raad beperkt de mogelijkheid voor aanvullend rechtsherstel dus niet tot significante verschillen, maar staat rechtsherstel toe voor elke minimaal verschil.

 

  • Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 4 april 2024, BRE 212/5223, 21/5224 en 22/1498, ECLI:NL:RBZWB:2024:2188) 
    De rechtbank stelt vast dat de bedragen van het in aanmerking genomen voordeel uit sparen en beleggen met slechts € 8 en € 2 niet significant afwijken van de bedragen van het werkelijke rendement. Bij het oordeel of voldoende rechtsherstel geboden is, mag naar het oordeel van de rechtbank een zekere marge in aanmerking worden genomen. Er bestaat daarom geen aanleiding om nader rechtsherstel te bieden.

  • Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 4 april 2024, BRE 21/2661 en BRE 22/1399, ECLI:NL:RBZWB:2024:2189
    De rechtbank is van oordeel dat sprake is van schending van artikel 1 EP, in samenhang met artikel 14 EVRM, als iemand door het forfaitaire stelsel van de Wet rechtsherstel box 3 wordt geconfronteerd wordt het een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. Het niet in geschil zijnde werkelijke rendement van € 177 wijkt naar het oordeel van de rechtbank significant af van het forfaitaire rendement van € 302. Ook als enige marge in acht zou moeten worden genomen, is daarom sprake van een schending.

  • Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 4 april 2024, BRE 20/5918, ECLI:NL:RBZWB:2024:2190
    De rechtbank is van oordeel dat sprake is van schending van artikel 1 EP, in samenhang met artikel 14 EVRM, als iemand door het forfaitaire stelsel van de Wet rechtsherstel box 3 wordt geconfronteerd wordt het een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. Ter zitting komt vast te staan dat het werkelijke behaalde rendement € 855 bedraagt. De rechtbank verlaagt daarom het forfaitair vastgestelde inkomen uit sparen en beleggen van € 63.621 naar € 855.

Werkelijk rendement bevat geen ongerealiseerde verliezen

Let op!

De Hoge Raad heeft in de arresten van 6 en 14 juni 2024 een aantal regels gegeven voor de bepaling van het werkelijke rendement. Een van die regels is dat ook gerealiseerde én ongerealiseerde positieve én negatieve waardeveranderingen tot het werkelijke rendement behoren.

 

  • Rechtbank Gelderland, 24 februari 2023, 21/02717, ECLI:NL:RBGEL:2023:953
    In deze uitspraak oordeelt de rechtbank dat voor de op rechtsherstel gerichte compensatie dient te worden aangesloten bij het werkelijk behaalde rendement. Aan de belastingplichtige is naar het oordeel van de rechtbank echter voldoende rechtsherstel is geboden met het besluit rechtsherstel box 3. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 februari 2023 en sluit zich aan bij het oordeel dat bij het belasten van inkomsten uit sparen en beleggen op basis van het werkelijk behaalde rendement geen plaats is voor het in aanmerking nemen van (ongerealiseerde) verliezen ter zake van aandelen waarvan het in het geheel niet zeker is dat een verlies zich daadwerkelijk voor zal doen. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.

Werkelijk rendement bevat ook ongerealiseerde waardestijgingen- en dalingen

Let op!

De Hoge Raad heeft in de arresten van 6 en 14 juni 2024 een aantal regels gegeven voor de bepaling van het werkelijke rendement. Een van die regels is dat ook gerealiseerde én ongerealiseerde positieve én negatieve waardeveranderingen tot het werkelijke rendement behoren.

 

  • Rechtbank Noord-Holland, 14 september 2023, AWB-21 2342, ECLI:NL:RBNHO:2023:10669 
    De rechtbank oordeelt dat een rechtsherstel dat significant afwijkt van het daadwerkelijk genoten rendement de proportionaliteitstoetsing van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM, in samenhang met artikel 14 van het EVRM niet kan doorstaan. Voor het vaststellen van het daadwerkelijke rendement van cryptovaluta neemt de rechtbank zowel het directe als het indirecte rendement, waaronder niet-gerealiseerde vermogensmutaties mee. 

Forfaitair rendement bank- en spaartegoeden voor aandeel Vve-reserve

Werkelijk rendement bevat geen ongerealiseerde waardestijgingen

Let op!

De Hoge Raad heeft in de arresten van 6 en 14 juni 2024 een aantal regels gegeven voor de bepaling van het werkelijke rendement. Een van die regels is dat ook gerealiseerde én ongerealiseerde positieve én negatieve waardeveranderingen tot het werkelijke rendement behoren.

 

Overige feitelijke rechtspraak werkelijk rendement

Contact

Neem voor meer informatie contact op met:

Bureau Vaktechniek
E vaktechniek@sra.nl
T 030 656 60 60