Thuis in uw branche
Ruud van den Dool

dr. Ruud van den Dool

dr. Ruud van den Dool is zelfstandig gevestigd belastingadviseur, partner bij AEP Equity Partner, verbonden aan het bureau Vaktechniek Fiscaal van SRA en aan het Fiscaal Economisch Instituut van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Box 3 aanpassingen: we zijn er nog (lang) niet

  • Auteur: Ruud van den Dool
  • Publicatiedatum: 17-9-2019

Op 6 september stuurde de Staatssecretaris van Financiën  de Tweede Kamer de hoofdlijnen van een voorgenomen aanpassing van box 3 per 1 januari 2022. Strategisch is het voorstel verstandig. Immers, met dit voorstel en de eerdere aanpassingen in box 3 per 1 januari 2017 lijkt het risico nihil dat de Hoge Raad de vroegere of huidige box 3-heffing onaanvaardbaar zal achten.

Veranderingsrichting was al ingezet

Dat er een wetsvoorstel zou komen, was te verwachten; de zogenoemde blauwdruknotitie maakte al duidelijk dat onderzoek werd en wordt gedaan naar een systeem waarin zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij de werkelijke rendementen, in ieder geval voor spaarders. De maatschappelijke commotie was en is ook groot. Dat Nederland omwille van de eenvoud en een stabiele belastingopbrengst een forfaitaire heffing heeft, is in het huidige tijdsbestek niet meer uit te leggen. Niet aan spaarders die, zoals ook uit een recente procedure weer bleek, ruimschoots meer dan 100% aan belasting betalen over hun spaarinkomsten. En aan diezelfde spaarders is ook niet uit te leggen dat dat komt omdat zij volgens de wet worden verondersteld ook beleggingsinkomsten te hebben, zelfs als dat feitelijk niet zo is.

En tot slot is aan de maatschappij niet uit te leggen dat er vermogende particulieren zijn die halleluja zingen over box 3 omdat zij torenhoge rendementen behalen op hun aandelen en onroerend goed, terwijl zij voor slechts een fractie daarvan worden belast. Het nu geschetste voorstel komt aan de kritiek tegemoet. Van een daadwerkelijk heffing over de werkelijke inkomsten is echter nog geen sprake.

Voorstel gericht op spaarders

Het voorstel komt vooral spaarders tegemoet. Hun forfaitaire inkomen wordt gesteld op de gemiddelde werkelijke spaarrente (in het voorstel 0,09%). Doordat in box 3 een heffingvrij inkomen van € 400 zal gelden, zal over een spaarsaldo tot ca. € 440.000 (het dubbele voor fiscale partners) geen inkomstenbelasting meer worden geheven. Dit forfaitaire rendement zal regelmatig worden aangepast aan de werkelijke ontwikkelingen. Dat betekent wel dat als bijvoorbeeld de spaarrente gemiddeld 1% wordt, belasting wordt geheven vanaf saldi van ca € 40.000. De nu genoemde grens van € 440.000 is dus alleen bij een forfaitair rendement van 0,09% en daalt als dat forfaitaire rendement stijgt.

Onduidelijk is wat er gebeurd als de spaarrente negatief wordt. Het belaste inkomen in box 3 wordt in het voorstel belast tegen een hoger tarief van 33% in plaats van het huidige tarief van 30%. Dit is om het voorstel budgettair neutraal te laten uitwerken.

Andere beleggingen hoger belast

Niet alleen voor spaarsaldi, maar ook voor andere beleggingen wordt het forfaitaire rendement gesteld op het gemiddelde feitelijke rendement. Dat bedraagt in het voorstel voor alle andere vermogenssoorten dan spaarrekeningen 5,3%. Of het nu obligaties, aandelen, tweede woningen of beleggingspanden zijn, maakt niet uit, terwijl het werkelijke rendement daartussen enorm kan verschillen. Of het werkelijke rendement 1%, 5% of 20% is, doet dus  niet ter zake. Succesvolle beleggers die hoge rendementen behalen zullen box 3 daardoor een pretbox blijven vinden. De slechte belegger daarentegen wordt er alleen maar slechter van. Kortom, spaarders en de succesvolle beleggers zijn de winnaar en de slechte belegger de grote verliezer.

Ontgaansmogelijkheden

In het voorstel gaat het in principe om de vermogenssamenstelling op 1 januari. Met wijziginen in het jaar wordt geen rekening gehouden. Men hoeft niet gestudeerd te hebben om direct de ontgaansmogelijkheden te zien. Op 1 januari al het vermogen op een spaarrekening en vervolgens op 2 januari alles in effecten investeren en op 31 december (hopelijk!) een groter bedrag weer op de spaarrekening. Het hele jaar meeliften met het aandelenrendement om door de switch rond het jaareinde slechts voor het lage forfaitaire spaarrendement te worden belast. Zo gemakkelijk zal het niet zijn; de wetgever doorziet dit ook en kondigt op voorhand anti-misbruikregels aan. Ik ben benieuwd: het zal voorwaar complex zijn om een gedegen en redelijk werkbare set antimisbruikregels te kunnen maken.

Financieringskeuze; beleggen met geleend geld wordt nadeliger.

Een verstandig denkend mens zal met de huidige spaarrentes niet sparen met geleend geld. Dat is voorzienbaar negatief. Dit is zo’n beetje het enige beleggingsadvies dat men met enige zekerheid kan geven. Voor beleggen in staats- en bedrijfsobligaties zal dat niet veel anders zijn. Maar beleggen in aandelen en zeker in vastgoed wordt ongetwijfeld regelmatig resp. vaak geleend. De te behalen rendement lijken momenteel immers hoger dan het thans veronderstelde rendement. Dat is uiteraard schijn.

De wetgever wil iets doen tegen beleggen met geleend geld, tegen de hefboomwerking die met geleend geld kan worden behaald. Het voorstel bepaalt dat leningen tegen een afzonderlijk forfaitair rendement van 3,03% (gebaseerd op gemiddelde hypotheekrente voorgaande jaar) in aanmerking worden genomen. Het forfaitaire rendement op beleggingen wordt zoals aangegeven hoger gesteld, op 5,33%.

Als iemand derhalve een beleggingsportefeuille van € 1 miljoen heeft met een jaarrendement van 7% en die portefeuille heeft gefinancierd met een lening van € 1 miljoen tegen 5%, is het economische rendement na aftrek van de financieringslasten € 20.000. In box 3 wordt dan echter een forfaitair rendement van € 23.000 (5,33% van € 1 miljoen minus 3,03% van de schuld) belast, meer dus dan het werkelijke rendement. Bij een voorgesteld tarief van 33%, is de effectieve belastingdruk dan 38%. Beleggen met geleend geld wordt hierdoor nadeliger, zeker als men investeert in beleggingen met een rendement in de buurt van of lager dan 5,33%.

Ook hier geldt dat de werkelijk belastingdruk onduidelijk en pas achteraf te bepalen is. Onderzocht wordt de mogelijkheid van een betere aansluiting bij de werkelijke schulden van een huishouden. Dit zou al een stap in de goede richting zijn, ook omdat het forfaitaire rendement voor schulden is afgeleid van hypotheekrentes, terwijl het regelmatig geen schulden zijn met een hypotheek: de werkelijke rente zal dus veelal (nog) hoger liggen.

En de verre toekomst?

Al aan het begin van de brief wordt duidelijk gemaakt dat we er nog niet zijn. Na inwerkingtreding zal het kabinet in een onderzoek meer fundamentele beleidsopties laten uitwerken. Kortom, ‘work in progress’ en de belegger weet dus niet waar hij aan toe is. Of dat uitmaakt? Nee, ik denk het niet want ongeacht het systeem, de belegger streeft toch een zo hoog mogelijk rendement na. Zijn beleggingskeuzes zullen door de onzekerheid vermoedelijk niet veranderen. Voor de financieringskeuze staat vast dat de belegger daar in ieder geval wel over zal moeten nadenken.

Slotsom

Er wordt een goede stap in de goede richting gezet. Zeker voor risicomijdende spaarders is dit voorstel toe te juichen. Zij worden nagenoeg reëel belast. Voor andere beleggingsvormen is dat echter zeker niet het geval. Het forfaitaire rendement is en blijft voor hen een fictie die afwijkt van hun werkelijke rendement en dit kan zowel voor- als nadelig uitpakken. Bij een beleggingskeuze levert dat dus onzekerheid op.

Ook de arbitragemogelijkheden, dat geen rekening wordt gehouden met wijzigingen in de beleggingsportefeuille gedurende het jaar en de ongunstige behandeling van leningen zijn zowel voor een econoom als voor iemand die het gelijkheidsbeginsel hoog in het vaandel heeft een doorn in het oog. Maar het is en blijft een stap in de goede richting en met de toezegging dat men blijft onderzoeken hoe een reëler stelsel praktisch kan worden vormgegeven, is dit een goed voorstel.

Reacties graag naar vaktechniek@sra.nl.

 

Bekijk alle opinie artikelen